Het grootste zoetwatermeer van ons land is het IJsselmeer. Het Veerse Meer in Zeeland bevat brak water. In Zeeland ligt ook een groot zoutwatermeer: de Grevelingen. Tot halverwege de vorige eeuw was hier een open verbinding naar zee. Na de Watersnoodramp in 1953 zijn tussen de Zeeuwse eilanden dammen aangelegd. Vrijwel alle zeearmen zijn daarmee afgesloten van de zee.
Het landschap van meren en zeearmen is open en wijds. Je ziet grote wateroppervlakken met dijken eromheen. Bij zoetwatermeren liggen oevergebieden met moeras, overstromingsgraslanden of vochtig bos. Langs de zeearmen vind je schorren, ook wel kwelders genoemd. Een paar keer per jaar komt het zeewater daar zo hoog dat ze overstromen. Nog natter zijn slikken, deze staan bij elke vloed onder water. Wanneer de zee een stuk land overspoelt, komt er zand en slib mee. Op den duur blijft dat liggen en zo worden slikken en schorren steeds ietsje hoger en droger.
In het water leven allerlei soorten vissen. In zoetwatermeren bijvoorbeeld rietvoorn en snoekbaars, en in zoutwatermeren haring en sprot. Waar welke soorten zich thuis voelen, hangt onder meer af van hoe diep en helder het water is, en of er waterplanten in groeien. Een flink aantal soorten, zoals de zalm, trekt van oorsprong van zout naar zoet water om te paaien. De paling doet het juist andersom. Vanwege dammen en gemalen op de route zijn veel van deze soorten bijna uitgeroeid.
Op kwelders, dicht bij zee, groeien planten die tegen zout kunnen. Waar het water vaak over het land stroomt is dat bijvoorbeeld zeekraal. In hogere kwelders hebben grassen de overhand, vaak zoutresistente soorten.
Aan oevers en in moerasgebieden komen vogels overwinteren, broeden, ruien, uitrusten en eten. Rond de vogeltrek hebben ze allemaal op hun eigen aankomst- en vertrektijden. Sommige soorten blijven het hele jaar. Purperreigers zitten graag in moerassen, maar zoeken ook langs boerenslootjes naar voedsel. Op vogeleiland De Kreupel in het IJsselmeer broeden veel visdiefjes. Ook de wetlands in Waterland trekken veel vogels, dit gebied is het binnendijkse ‘moerasachterland’ van het grote water. Een succes is de terugkeer van de zeearend. In 2023 broedden ruim dertig paren in Nederland. Deze enorme vogels leggen met één vleugelslag een paar honderd meter af.
Veel meren hebben stenige oevers. Die maken de overgangen tussen land en water hard, waardoor dieren nauwelijks schuil- en broedplekken vinden. De mens houdt het waterpeil kunstmatig op gelijk niveau. Als de natuur haar gang kon gaan, zou het in de winter hoger staan en in de zomer lager, met kleinere schommelingen daartussenin. Dat brengt meer beweging in het landschap en dat is gunstig voor de biodiversiteit.
Het water zelf bevat op veel plekken meststoffen en fosfaten. Deze stimuleren de groei van algen. Als er weinig doorstroom is, wordt het water dan troebel. Recreatie en visserij verstoren rustgebieden voor vogels en door klimaatverandering stijgt de zeespiegel, terwijl de gebieden eromheen dalen door wateronttrekking. Dit verhardt de grenzen tussen water en achterland nog verder. Ook dieren en planten die niet in dit landschap thuishoren richten schade aan. Ganzen komen hier bijvoorbeeld van oorsprong wel voor, maar hun aantallen zijn zo sterk toegenomen dat ze het oeverriet weg eten. Onder water verdringt onder andere de Aziatische korfmossel inheemse soorten.
De grote wateren zijn een kraamkamer voor vissen. Het is belangrijk dat zij ook de kleine watertjes kunnen bereiken waar ze zich voortplanten. Daarom herstellen we bijvoorbeeld nevengeulen en hoefijzermeertjes langs de rivieren.
Het waterpeil helemaal aan de natuur overlaten kan bijna nergens vanwege waterveiligheid en economische belangen. In overleg met waterschappen, collega-natuurbeheerders en Rijkswaterstaat proberen we wel meer dynamiek in het landschap te krijgen, bijvoorbeeld door sluizen op een kier te zetten of het getij deels terug te brengen. In de Oostvaardersplassen werken we samen met Rijkswaterstaat om te zorgen dat water vanuit het Markermeer naar de Oostvaardersplassen kan stromen en andersom, zodat vissen en andere waterdieren levend en wel beide gebieden bereiken.
In Nederland is veel land ontwaterd voor landbouw. Natuurgebieden die ooit laag in het landschap lagen zijn daardoor hoger komen te liggen en verdroogd. Waar mogelijk verhogen we in de natuurgebieden het waterpeil en proberen we binnendijkse en buitendijkse wetlands te verbinden. Dan kunnen planten en dieren die op de grens tussen land en water leven zich beter handhaven. Op sommige plekken, zoals bij de monding van de IJssel rond het Ketelmeer, vormen we stukjes bos om naar wetlands om dit gebied met andere wetlands te verbinden tot een groter, robuust geheel.
Grote wateren zijn niet supergevoelig voor extra stikstofneerslag. De meer geïsoleerde delen van (oever)moerassen wél. Moerassen verruigen daardoor en op den duur veranderen ze in bossen. Door ze opnieuw open te maken ‘resetten’ we de natuur en ontstaat weer ruimte voor pioniersoorten. Natuurlijke, luwe oevers helpen hierbij.
Alle maatregelen zijn bedoeld om land en water weer meer te verbinden. Bij natuurherstel kijken we naar het landschap als geheel en proberen we het zo te (her)inrichten dat zich natuurlijke delta’s vormen. Daar is veel samenwerking voor nodig met verschillende partijen, in plaats van dat ze elk alleen een stukje van een gebied beheren.